Mass Deception in the Age of Metaverse Wars
The following commentary on war and journalism was published in De Groene Amsterdammer (Amsterdam, 2 June 2022). English and Spanish versions are forthcoming
Het tijdperk van de metaverse-oorlogen
Massale misleiding
Doordat verslaggeving over oorlog nu vooral digitaal gebeurt, door doorgewinterde televisie-, pr- en marketingprofessionals, worden burgers meegezogen in een manipulatief spektakelstuk. Alleen burgerjournalistiek kan deze bloedeloze oorlogen ontmaskeren.
1 juni 2022 – verschenen in nr. 22
De afgelopen maanden hebben tal van mediaverslaggevers en commentatoren hun verbazing uitgesproken over de ʻterugkeer’ van de oorlog en de hernieuwde kans op een ʻDerde Wereldoorlog’, die zou zijn begonnen in Oekraïne. ʻEuropa werd donderdag wakker met een grote oorlog, nadat de Russische president Vladimir Poetin een gewelddadige, meervoudige invasie had gelanceerd in Oekraïne, de democratische staat die tussen de Navo-landen en Rusland ligt’, schreef CNN’s Zachary B. Wolf enkele uren nadat het Russische leger Oekraïne was binnengevallen.
Dezelfde verbazing werd geuit door Duitslands prominentste publieke intellectueel Jürgen Habermas. ‘77 jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog en 33 jaar na het einde van een broze vrede, die alleen in stand kon worden gehouden door een delicaat evenwicht van angst’, schreef hij in de Süddeutsche Zeitung, ʻzijn de verontrustende oorlogsbeelden teruggekeerd – vlak voor onze deur en op willekeurige wijze bewerkstelligd door Rusland.’
Ik heb dergelijke opmerkingen zowel verrassend als raadselachtig gevonden, al was het maar omdat de oorlog in mijn leven een constante metgezel is geweest. Ik ben geboren in een tijdperk van eindeloze oorlog. Mijn oom werd gemarteld en stierf van de honger in een Japans concentratiekamp op het eiland Ambon. Beelden van dood en uithongering in Biafra bereikten mij als tiener aan het eind van de jaren zestig via de kranten. Tijdens mijn eerste week aan de universiteit werd ik opgeroepen om te vechten in Vietnam, door Marshall McLuhan de eerste televisieoorlog genoemd. Ik weigerde, en dat leidde tot onenigheid in mijn familie, waardoor ik mijn eerste politieke lessen kreeg. Ik proefde van dichtbij wat geweerschoten waren toen ik Libanon bezocht, net toen dat mooie land in een wreed conflict verzeild was geraakt, wat bewees dat geen enkele oorlog ooit een burgeroorlog is. Ik heb met eigen ogen gezien hoe de oorlog vicieuze cirkels van haat creëert en een heel land in puin kan achterlaten, met alleen maar slachtoffers en geen overwinnaars.
De oorlog is voor mij ook op andere manieren iets oneindigs geweest. Een van de hoogtepunten – of beter gezegd: dieptepunten – deed zich voor toen ik publiekelijk mijn rug toekeerde naar het hijsen van de Union Jack tijdens de Falklandoorlog. Of toen ik eind jaren zeventig in een overvolle Londense club (als ik het me goed herinner) The Clash hoorde met de tekst ‘Hate and War! The Only Thing We Got Today!’ Of toen ik boos op de tafel van een presentator sloeg tijdens een Sky Television News-interview in december 1991 over het bombardement van Dubrovnik, een stad waar ik enkele jaren had lesgegeven, vóór het uitbreken van een walgelijke oorlog die de meeste van mijn Joegoslavische vrienden voor het leven heeft getekend.
Later schreef en presenteerde ik een BBC-radiodocumentaire over de geheime kernproeven die vanaf het midden van de jaren vijftig hadden plaatsgevonden in mijn geboortestreek in Zuid-Australië. De documentaire bevatte verhalen van overlevenden van deze roekeloze experimenten, die besmettingspluimen over de woestijn uitbraakten en een uitgestrekte zone van dodelijk nucleair afval achterlieten dat een onbekend aantal levens eiste, waaronder dat van leden van ontwortelde inheemse volkeren en de arbeiders op het terrein, onder wie mijn vader.
Ik werd erdoor aangezet tot het schrijven en publiceren van essays en boeken over geweld, de geschiedenis van de oorlog en de democratie, en de nieuwe oorlogen tegen drugsbaronnen, terroristen, guerrillastrijders en andere niet-statelijke actoren. Via media als televisie, radio en kranten ben ik getuige geweest van wat aanvoelt als een permanente processie van oorlogen, in Mozambique, Mali en Somalië, in Palestina, Irak, Afghanistan en Syrië, en in Myanmar en Kashmir. En nu is er de wereldwijde media-aandacht voor de gruwelen, de bloedbaden en de aanhoudende verwoestingen die de Oekraïners ten deel vallen.
Bij het begrijpen van de oorlogen van onze tijd en van de manier waarop de journalistiek de gevolgen ervan aan een breder publiek uitlegt, is de geschiedenis echt wel van belang. Als we het verleden niet kennen, begrijpen we het heden steevast verkeerd; kennis van het verleden helpt ons de maat der dingen te vatten. Wij worden ons bijvoorbeeld bewust van de grote militaire en politieke betekenis van nieuw uitgevonden wapens (het zwaard, het Griekse vuur, de kruisboog, het machinegeweer en chemische wapens) en van de veranderende manieren van oorlogsvoering. Wij gaan begrijpen hoe in de tweede helft van de negentiende eeuw de oorlog die werd gevoerd met behulp van de cavalerie en dichte infanterieformaties overbodig werd gemaakt door geweren, stalen kanonnen en ontploffende granaten; en wij worden gedwongen ons af te vragen of kernwapens en het zogenaamde ʻevenwicht van de angst’ onze planeet blijvend zullen beschermen tegen de menselijke drang tot zelfvernietiging.
We zien ook dat kleine ontwikkelingen veel grotere historische gevolgen kunnen hebben. Denk maar aan de uitvinding, halverwege de negentiende eeuw, van het beroep van oorlogsverslaggever, en aan de rol van figuren als William Russell, een Ier die naar verluidt graag stevig dronk om zijn zenuwen te kalmeren wanneer hij op missie was om voor The Times opmerkelijke berichten door te sturen, vanaf de Krim en de bloedige slagvelden van de Indische Opstand, en over de Amerikaanse Burgeroorlog en de Frans-Pruisische Oorlog van begin 1870.
De geschiedenis is ook op een andere manier van belang. Zij helpt ons herinneren aan wat Harold Innis en Marshall McLuhan van de Toronto School of Journalism and Media ons hebben geleerd: verschillende historische vormen van communicatie structureren op verschillende wijze de lichamelijke zintuigen, cognitiepatronen, mentale horizonten en de manier waarop mensen dagelijks de wereld ervaren. Communicatiemedia moeten niet worden opgevat als ‘neutrale’ kanalen die louter ‘informatie’ overbrengen.
Probeer de dingen eens vanuit dit perspectief te bekijken. In tijden van oraliteit, schrift en berichten verspreid door paarden, ezels en voetvolk werden de veldslagen, belegeringen, overwinningen en verliezen pas achteraf gemeld. Oorlogen werden niet onmiddellijk verslagen. Het nieuws van het slagveld werd in slow motion gebracht, en achteraf, in de vorm van gedichten, toneelstukken, toespraken en boeken, waarvan sommige later klassiekers werden. Thucydides’ Geschiedenis van de Peloponnesische Oorlog uit het begin van de vierde eeuw vóór Christus is daar een voorbeeld van. Hij wordt herinnerd om zijn observatie dat in een oorlog ‘de sterken doen wat ze kunnen en de zwakken lijden zoals het bedoeld is’. Sun Tzu’s beroemde De kunst van het oorlogvoeren, een eeuw eerder geschreven, wordt op eenzelfde wijze herinnerd vanwege zijn vergelijking van oorlogsvoering met stromend water en spreekwoorden als ‘de opperste voortreffelijkheid bestaat uit het breken van de weerstand van de vijand zonder te vechten’.
De Pruisische generaal Carl von Clausewitz’ Vom Kriege, postuum gepubliceerd in 1832, past eveneens in dit patroon. Het is een klassieker die behoort tot het tijdperk dat gekenmerkt werd door de afwezigheid van oorlogsverslaggeving en door het slow motion brengen van het nieuws. Ten tijde van de Slag bij Waterloo in 1815 verschenen er bijvoorbeeld 56 kranten in Londen, maar niet één daarvan regelde van tevoren de nieuwsvoorziening vanaf het slagveld. Het nieuws over de historische nederlaag van Bonaparte door toedoen van het leger van Wellington, op minder dan 350 kilometer van Londen, werd door paarden en een roeiboot overgebracht. Het duurde drie dagen om Londen te bereiken – en zeven maanden om Sydney per zeilschip te halen.
Toen drukpersen de wereld voorzagen van dagbladen, waarvan de verhalen werden verspreid met behulp van met steenkool gestookte stoomschepen, de telegraaf en vroege radio-uitzendingen, onderging het nieuws over de oorlog een elektrificatie. Tijd-ruimte-barrières krompen snel, maar bereikten nooit het nulpunt. Van de Eerste Wereldoorlog wordt vaak gezegd dat die het eerste militaire conflict was dat vorm kreeg door geëlektrificeerde massacommunicatie. Elektrificatie maakte inderdaad snelle verslaggeving mogelijk, evenals de mobilisatie van hele bevolkingsgroepen ter ondersteuning van een oorlog waarvan werd gezegd dat het de oorlog zou zijn die alle oorlogen zou beëindigen… een oorlog die, zoals we weten, daarentegen slecht afliep, en heeft geleid tot de bijna-vernietiging van de parlementaire democratie, de opkomst van het totalitarisme en twee catastrofale wereldoorlogen die ruim honderd miljoen soldaten en burgers van het leven beroofden.
Maar nieuw onderzoek doet twijfels rijzen over het oude eurocentrische verhaal dat 1914-1918 een historisch kantelpunt was in de berichtgeving over oorlogen in de media. Dat kantelpunt deed zich al eerder voor, en op een andere plek. Het begin van de massale oorlogsverslaggeving kan in feite worden herleid tot de Russisch-Japanse oorlog van 1904-1905. Dat conflict was niet alleen de eerste moderne oorlog die resulteerde in de overwinning van een Aziatische mogendheid op een Europees leger. Het was het moment waarop oorlogsjournalisten als Lionel James, die verslag deed voor The New York Times en The Times, voor het eerst experimenteerden met radiotechnologie. Om het oude probleem van verschrijvingen in telegramberichten door operatoren op relaisstations op te lossen – berichten werden vaak gecensureerd of de inhoud ervan werd vervalst – voorzag hij de kranten van nieuws over de gevechten vanaf een boot voor de kust, die was uitgerust met een zelfgebouwde zendmast.
De Golfoorlog was een van de keerpunten in de hedendaagse geschiedenis van oorlog en media. Het betekende het einde van de vertraging in ruimte en tijd
De uitvinding en toepassing van satellietuitzendingen voor oorlogsverslaggeving, gevolgd door de digitale integratie van kranten, radio en televisie en de vermenigvuldiging van zogenoemde ‘gate keeper’- en ‘gate watcher’-platforms, hebben sindsdien alles veranderd. Tijdens mijn leven zijn oorlogsverhalen onmiddellijk beschikbaar geworden op elke plek van onze planeet. De oorlog is zeer zichtbaar en zeer tastbaar geworden. Hij is dichter bij ons gekomen. Onthoud het belangrijkste punt: in elke tijd, in zaken die de oorlog betreffen, structureren de heersende krachten en communicatieverhoudingen wat kan worden gemeld, hoe verslag wordt gedaan van de oorlog, waarom deze of gene oorlog belangrijk is, en hoe het ‘voelt’ voor zowel slachtoffers als getuigen. Het medium bepaalt de boodschappen die worden uitgezonden – alsmede de publieke ontvangst van die boodschappen.
Marshall McLuhans War and Peace in the Global Village (1968) vermeldde de historische betekenis van het feit dat journalisten voor het eerst draagbare videocamera’s op batterijen (’portopacs’) gebruikten en hun gefilmde reportages ’s nachts per straalvliegtuig lieten vervoeren om de televisiezenders van nieuws te voorzien voor de uitzendingen van de volgende ochtend. ‘We zitten nu midden in onze eerste televisieoorlog’, schreef hij. ‘De televisieoorlog betekent het einde van de dichotomie tussen burgers en militairen. Het publiek is nu deelnemer in elke fase van de oorlog, en de belangrijkste acties van de oorlog worden nu bij de Amerikanen thuis uitgevochten.’
CNN’s non-stopverslaggeving van de Golfoorlog van 1991 ging nog een stap verder. Het was een van de keerpunten in de hedendaagse geschiedenis van oorlog en media. Het betekende het einde van de vertraging in ruimte en tijd, de eerste werkelijk wereldwijde distributie in real time, de grondigste mediale bemiddeling van oorlog ooit. Het maakte de weg vrij voor een reeks nieuwigheden en maakte zelfs, zoals in Mogadishu in Somalië, live verslaggeving mogelijk waarbij journalisten met lampen, camera’s en microfoons op bizarre wijze de strandlanding van 1992 van Amerikaanse mariniers in het kader van Operatie Restore Hope begroetten.
De digitalisering van de oorlogsverslaggeving culmineert vandaag in wat de jonge Chinese wetenschapper Shi Zhan als eerste de ‘metaverse-oorlog’ heeft genoemd. Deze uitdrukking moet met voorzichtigheid worden gehanteerd. Metaverse is een hip modewoord. Ontleend aan Neal Stephensons sciencefictionroman Snow Crash is het een containerbegrip, dat gebruikt wordt om te verwijzen naar digitaal genetwerkte 3D-technologieën die sociaal verbonden gebruikers betrekken in wat lijkt op ʻrealistische’ virtuele werelden. Voorzichtig gebruikt is het een goed woord om de manier te beschrijven waarop de oorlog voor het eerst een gedigitaliseerde, gegamificeerde, ‘augmented reality’-kwaliteit begint te krijgen.
Kijk maar eens naar de volgende metaverse-kenmerken van de oorlog in Oekraïne. Elke avond doet de president van dit door oorlog geteisterde land, die vroeger komiek en televisieacteur was en de ster van een serie genaamd Dienaar van het volk, morele oproepen voor militaire hulp aan een wereldwijd publiek. De geënsceneerde optredens van de president zijn zorgvuldig afgestemd op het doelpubliek. Wat wordt gezegd tegen de leden van de Knesset (Rusland bereidt een ʻdefinitieve oplossing’ voor Oekraïne voor) verschilt in toon en inhoud van wat via een videoverbinding wordt verteld aan de parlementen in Athene (ʻOekraïne is een van de orthodoxe landen die door de Grieken zijn gekerstend’) en in Ottawa (waar hij diverse staande ovaties kreeg tijdens een toespraak die doorspekt was met verwijzingen naar Vancouver, de CN Tower in Toronto, en andere Canadese steden en monumenten). De dramaturgie wordt bijgestaan door bekwame en doorgewinterde professionals op het gebied van televisie, public relations en marketing. Hun taak is het verloop van de oorlog te vertellen en de verontwaardiging van het publiek op te wekken door maximaal gebruik te maken van de beschikbare digitale netwerken.
Metaverse-oorlogen brengen de online en offline wereld samen. War room-briefings, met rook gevulde slagvelden, beelden van straaljagers, tanks en troepen, vernielde gebouwen, brandende velden en bange burgers: beelden, geluiden en geschreven verhalen van al deze verschrikkingen van de oorlog worden gecombineerd en in real time als informatie over grote afstanden doorgeseind. De berichten worden ontvangen en verspreid via een overvloed aan platforms. Niet allemaal worden ze geleid door de staat of door mediabedrijven met een winstoogmerk. De oorlog wordt een ʻgegamificeerde’ sociale-media-happening. Er is sprake van cyberaanvallen, georganiseerde hacks, de verspreiding van malware, ʻtakedowns’ en het manipuleren van sites.
In hypergeheimzinnigheid gehuld doden door AI aangedreven drones – dronezwermen en nano-drones, in de handel bekend als ʻop afstand bestuurde luchtsystemen’ – anoniem en zonder waarschuwing, vanaf grote hoogte. Vrijwilligers sluiten zich aan bij cyberlegers op Telegram Messenger. Informatie wordt gekopieerd, gepost en opnieuw gepost, vermengd met andere informatie, geliket en gedisliket. Regionale gouverneurs en burgemeesters posten nieuws op Facebook en Twitter. Gebruikers worden meegezogen in de voorstelling. Hele legers doen hetzelfde: bij de grote hervormingen van de afgelopen jaren heeft het Oekraïense leger gevechtseenheden die groter zijn dan bataljons afgeschaft. De oorlogsstructuren werden platter, de commando- en inlichtingencentra werden digitaal nauwer verbonden. Het leger zet nu digitaal geleide, ultramoderne Stinger- en Javelin-raketten en de NLAW-antitankwapens van Saab in.
Van hun kant geven burgers de strijdkrachten informatie over het slagveld ter plaatse, en zenden ze hun eigen lotgevallen live uit naar de rest van de wereld. Vloggers – onder wie buitenlanders als Jixian Wang in Odessa – leveren commentaar. Rondzwervende onafhankelijke verslaggevers doen verslag vanaf de grond. De gruwelijke beelden en geluiden die ze verzamelen worden opgepikt door Al Jazeera, de Los Angeles Times en andere mainstream-mediaplatforms. Het lokale trekt het wereldwijde publiek mee in de 3D-virtuele realiteit van de oorlog.
In het tijdperk van de metaverse-oorlogen bemoeilijkt de digitalisering van de oorlogsverslaggeving het leven van staten en legers. Aangezien despotische machthebbers van geheimhouding houden, hoeft het niet te verbazen dat zij alles in het werk stellen om de beelden, geluiden en verhalen die zij bedreigend vinden te blokkeren en te verwringen. Autoritaire regimes à la Rusland en hun door de staat gecontroleerde nieuwsplatforms, zoals Vremya, zijn gespecialiseerd in het onderdrukken en criminaliseren van de berichten van hun tegenstanders. Twitter wordt gesmoord; de toegang tot Facebook wordt vertraagd.
Maar er bestaan geen engelen in de metaverse-oorlogen. Videoreportages van Oekraïense soldaten die gevangengenomen Russische soldaten executeren zijn nu moeilijk te vinden op het internet. Ook ontbreken de bewijsstukken die erop wijzen dat de bomaanslag op het theater van Marioepol het vuile werk zou zijn geweest van het Azovbataljon, en niet van het Russische leger. Het is een oud patroon. We leven nu in een door de media verzadigde samenleving, maar wat censuur betreft zijn sommige dingen niet veranderd. Sinds de negentiende-eeuwse opkomst van de oorlogsverslaggeving doen staten die oorlogvoeren er alles aan om ervoor te zorgen dat de waarheid het eerste en nuance het tweede oorlogsslachtoffer is. De oorlog tegen de media is de tweeling van de gemediëerde oorlog.
De Russisch-Japanse oorlog van 1904-1905 was opnieuw een keerpunt. Dat was het moment waarop een regering Europese en Amerikaanse journalisten systematisch de mond snoerde, hun verbood zich ook maar in de buurt van de frontlinies te begeven en hen in plaats daarvan in Tokio hield, waar zij werden vermaakt met overdadige diners, theatervoorstellingen en eilandreizen.
Sindsdien zijn de controletechnieken van staten steeds verfijnder geworden. Neem het geval van de Verenigde Staten. Ook al is dat een republiek die trots is op haar gehechtheid aan het Eerste Amendement, opeenvolgende regeringen hebben er tot op de dag van vandaag alles aan gedaan om te voorkomen dat journalisten hun neuzen in militaire zaken zouden steken. Toen de Verenigde Staten aan de Eerste Wereldoorlog gingen deelnemen, ging de regering over tot het controleren en censureren van radiocommunicatie en foto’s. Journalisten werden weggehouden van het front. In 1917 en 1918 namen Woodrow Wilson en het Congres de Espionage Act en de Sedition Act aan, waardoor het illegaal werd de vlag te ontheiligen of materiaal te publiceren dat als ʻontrouw, godslasterlijk, schunnig of beledigend’ werd beschouwd. 75 kranten werd hun postprivilege ontnomen of gedwongen hun redactionele verzet tegen de oorlog af te zwakken.
De democratie kan meer doen dan leugens onderuithalen, hoogmoed bespotten, stiltes doorbreken en het vreselijke geweld van de oorlog zichtbaarder maken
In de Tweede Wereldoorlog werd een militair Office of Censorship opgericht. Dit bureau verplichtte journalisten die toegang tot het slagveld wilden een licentie bij de regering aan te vragen, wat uiteraard betekende dat zij zich moesten houden aan de militaire lijn die was uitgestippeld. Verhalen over de totstandkoming van de atoombom werden geblokkeerd tot na het einde van de Tweede Wereldoorlog. Tijdens de oorlog in Vietnam werd een Joint US Public Affairs Office opgericht, dat dagelijks persconferenties organiseerde om het verhaal van de oorlog in goede banen te leiden, een oorlog die uiteindelijk werd verloren, deels vanwege de harde berichtgeving in de media.
Niet te verwaarlozen zijn de momenten waarop de strijdkrachten van de Verenigde Staten een oorlog beginnen tegen de communicatiemedia van de beoogde vijand. Het Eerste Amendement betekent dan weinig of niets, zoals tijdens de invasie van Bagdad in 2003 bleek. Minister van Defensie Donald Rumsfeld ontbood toen persoonlijk de top van Al Jazeera naar Washington en zinspeelde tijdens een ijzige ontmoeting die hij al na enkele minuten beëindigde (zo is mij uit betrouwbare bron ter ore gekomen) op een militaire aanval op het hoofdkwartier in Doha. In Bagdad bombardeerden Amerikaanse troepen later Al Jazeera en Abu Dhabi TV. En tijdens een bekend incident beschoten zij het Palestine Hotel, de belangrijkste verblijfplaats van niet officieel geaccrediteerde journalisten, van wie er twee, verslaggevers uit Oekraïne en Spanje, tijdens de aanval werden gedood.
In het tijdperk van de metaverse-oorlogen is de oorlog niet alleen maar een toneel waarop de censuur hoogtij viert. Vorige eeuw werd voor het eerst gebruikgemaakt van de omroepmedia om de oorlog te verfraaien, zoals de Duitse literaire criticus Walter Benjamin opmerkte. In het tijdperk van de mechanische reproductie, zo merkte hij op, wordt de oorlog gepresenteerd in de vorm van ʻillusiebevorderende spektakels’ en ʻesthetisch genot’. Het fascisme was de drijvende kracht achter deze esthetisering van de oorlog. Het communisme reageerde daarop, zo concludeerde hij, met de ʻpolitisering van de kunst’.
Benjamin had gelijk over het fascisme – denk aan de films van Leni Riefenstahl en de nazi-documentaire uit 1944, Theresienstadt: Der Führer schenkt den Juden eine Stadt – maar niet over het communisme (een lang en smerig verhaal) of de kapitalistische democratieën die daarop volgden. In het tijdperk van de metaverse-oorlogen veranderen gekozen regeringen en hun strijdkrachten, met behulp van loyale journalisten en de modernste communicatiemiddelen, de oorlog in multimediaal amusement. De oorlog wordt de tweelingbroer van de communicatie. Mediaplatforms fungeren als interpellanten, activators, verleiders en verkopers van eufemismen, trucjes, leugens en verdraaiing, en als agenten van publieke manipulatie en overreding. Legers en regeringen van hun kant gebruiken deze platforms om geraffineerde mediaverhalen te projecteren en te beheren, bedoeld om publieke steun voor de oorlog te winnen.
De werkregel van de strijders is het op elk moment verspreiden van strategische informatie en desinformatie, met gebruikmaking van alle beschikbare middelen. ʻDe oorlog schuilt in woorden’, schreef James Joyce al in Finnegans Wake (1939). De Franse cultuurcriticus Paul Virilio antwoordde: ʻOorlog is cinema, en cinema is oorlog’ (1989). Tegenwoordig is de oorlog ook verpakt in genetwerkte geluiden, beelden en teksten. Militaire operaties worden verpakt in publiciteit, ontworpen en verzorgd door public-relationsprofessionals van de strijdkrachten. Bevelhebbers worden getraind om slechte publiciteit te vermijden. Verklaringen, rapporten en persmappen worden aan journalisten verstrekt. Sleutelwoorden en uitdrukkingen als wreed, weerzinwekkend, autocraat, massavernietigingswapens, overwinning en democratie zijn dagelijkse mantra’s.
George Orwell waarschuwde voor oorlogszuchtige leiders die zinsbouw en woorden verdraaien, en ʻde correcte opinie net zo automatisch uitspuwen als een machinegeweer kogels uitspuwt’. Dat is wat er gebeurt in metaverse-oorlogen. Er wordt oorlog gevoerd over de taal van de oorlog, met nieuwe vormen van newspeak waarin we horen over ʻchirurgische aanvallen’, ʻslimme wapens’, ʻcollaterale schade’ en ʻspeciale operaties’. Het gaat erom van de oorlog een spektakel te maken, een door het leger geregisseerde theatervoorstelling. Er zijn dagelijkse persconferenties, waar steeds weer wordt bevestigd dat er geen censuur is buiten dat wat nodig is voor de militaire overwinning en de veiligheid van de troepen. Er zijn berekende morele oppeppers en goed nieuws van het front.
Een speciale plaats is ingeruimd voor dappere mannen en vrouwen, legendes en helden, onder wie onbekende soldaten die hun leven hebben gegeven of die, zoals een gevechtspiloot die bekendstaat als het ʻSpook van Kiev’, naar verluidt de toppen van het onmogelijke hebben beklommen door eigenhandig tientallen vijandelijke vliegtuigen neer te halen (opgetrokken wenkbrauwen dwongen het Commando Luchtstrijdkrachten van Oekraïne er later toe deze hype in te trekken en ʻde Oekraïense gemeenschap op te roepen de basisregels van de informatiehygiëne niet te veronachtzamen’). Op elk moment is het doel de tegenstander in diskrediet te brengen, de overtuiging uit te dragen dat dit een rechtvaardige oorlog is, te ontkennen dat er dingen fout gaan, onmiddellijke ontkenningen te publiceren, en slecht nieuws in stilte te doen baden.
Een van de vreemdste kenmerken van de metaverse-oorlogen van vandaag is de manier waarop de mainstream-journalistiek onzichtbare stilte creëert binnen de anders zo intense berichtgeving over militaire conflicten. Weinig mainstream-journalisten nemen de moeite om te onderzoeken hoe vervuilend de oorlog is, hoe hij akkers, boerderijen en bossen vergiftigt, en onze planetaire ecosystemen vernietigt. Ze zetten zelden hun tanden in de politieke economie van metaverse-oorlogen. Hun specialiteit is de meest anonieme en oppervlakkige berichtgeving. ‘Verscheidene Navo-landen leveren Oekraïne nu zwaardere wapens om het leger in staat te stellen terug te slaan tegen het Russische leger’, meldt BBC News (5 mei 2022). De volgende dag voegt The New York Times daaraan toe: ‘Groot-Brittannië zal Oekraïne 1,3 miljard pond (ongeveer 1,6 miljard dollar) extra militaire steun en hulp bieden.’
Het lijkt niet op te komen bij journalisten die dergelijke regels opschrijven dat de woorden ‘bieden’ en ‘leveren’ eufemismen zijn voor de ‘verkoop’ van massavernietigingswapens; of dat hun verslagen het publieke zwijgen versterken over door de staat gesteunde bedrijven zoals het Moskouse Rostec, of BAE Systems, Europa’s grootste wapenleverancier, of Raytheon, ’s werelds grootste producent van geleide raketten, of de mondiale reus onder de op winst beluste reuzen, de wapenfabrikant Lockheed Martin.
De oorverdovendste mediastilte komt zeker tot uiting in de veinzerij rond de dood. Het overduidelijke moet worden gezegd en herhaald: de oorlog is het feest van de dood. De oorlog verwoest en ruïneert levens. Hij doodt. Zijn moorden verwarren geesten, verbrijzelen dromen, breken harten, vergiftigen fatsoen en verwoesten goedheid. Zij die de oorlog overleven, leven permanent met de oorlog in hun binnenste. Als de oorlog begint, opent de duivel de hel, zegt een oud Engels spreekwoord. De schilders Jeroen Bosch en Pieter Bruegel wisten dat vijf eeuwen geleden al. Hun hellelandschappen van gemartelde lichamen, achtergrondrook en explosies, en hoog opgestapelde lichamen te midden van een wirwar van puin, gaven iets weer van de realiteit van de oorlog in het tijdperk van de tanende Middeleeuwen.
In het tijdperk van de metaverse-oorlogen daarentegen schitteren dergelijke beelden door afwezigheid. In zijn onderzoek naar de eerste week van de verslaggeving over de Amerikaanse invasie in Irak in 2003, meldde het in Washington gevestigde Project for Excellence in Journalism dat er in ruim veertig uur materiaal geen beelden te vinden waren van mensen die gewond of gedood waren door geweervuur. In de daaropvolgende weken nam de publieke aandacht voor de dodelijke slachtoffers op het slagveld sterk af, dankzij het verbod van de Amerikaanse regering aan journalisten om kisten met dode Amerikaanse soldaten te filmen. Geen wonder dat Julian Assange voor zijn rol in het decoderen en laten circuleren van de ‘collateral murder’-videotapes nu permanent gevangen zit, zonder proces. Zulke smerige details doen overdrijving op zijn plaats lijken: in het tijdperk van de metaverse-oorlogen is de oorlogsvoering bloedeloos geworden. Er is geen wreedheid meer. Het is alsof de hoge intensiteit van de mediale oorlogsbemiddeling vereist dat de oorlog wordt gezuiverd van zijn goorheid.
George Orwell waarschuwde voor oorlogszuchtige leiders die de correcte opinie net zo automatisch uitspuwen als een machinegeweerkogels uitspuwt
Het camoufleren van de dood, en het niet melden van de woekerwinsten van de wapenindustrie en van de gevaren van ecocide, vertroebelen ons collectieve begrip van metaverse-oorlogen. Dat geldt ook voor de regeringscensuur, newspeak en dreigementen met intimidatie en arrestatie, zoals toen George W. Bush waarschuwde dat critici van de Irak-invasie zouden worden behandeld als ʻfellow travellers’ van het terrorisme. Al deze trends schermen ons af van de donkerste verschrikkingen van de oorlog. Maar er is nog een andere factor die de oorlog verfraait: sensatiebeluste, publieksgerichte nieuwsjournalistiek.
In het tijdperk van de metaverse-oorlogen is de ‘breaking news’-journalistiek over oorlogen een genre dat het publiek betovert en adverteerders aantrekt, maar wel tegen een grote symbolische prijs. In oorlogsgebieden met een hoog risico kruipen gehelmde en in kogelwerende vesten gestoken journalisten samen in clusterfucks (het woord stamt uit de tijd van de Vietnamoorlog). Op een terrein waarvan zij weinig rechtstreekse kennis hebben, en waar zij afhankelijk zijn van tolken omdat zij de plaatselijke taal niet of nauwelijks machtig zijn, nemen zij hun toevlucht tot geruchten en hype. Er worden voortdurend updates gegeven, maar diepgang en context ontbreken.
Het wordt moeilijk om de verhalen die zij zo graag willen verspreiden aan kruiscontroles te onderwerpen. Om hun carrière te bevorderen en hun reputatie te verbeteren, stemmen zij in met ‘scriptgoedkeuring’, de praktijk waarbij scripts in het veld worden gecontroleerd en goedgekeurd door redacteuren die zich op de basis bevinden, voordat zij mogen worden opgenomen. Verslaggevers worden ook aangemoedigd om deel te nemen aan ‘pools’, voor het eerst gebruikt in de Golfoorlog van 1991. Zij worden geïnstrueerd niet te berichten over het griezelige of het afschuwelijke.
De zaken worden er niet beter op door het uitbesteden van nieuws. In hun berichtgeving over de oorlog in Oekraïne stellen de BBC en veel andere westerse mainstream-mediaplatforms hun vertrouwen in lokale ‘fixers’ en influencers, figuren als Orisia Chimiak, voormalig directeur van een Oekraïens pr-bedrijf genaamd Reface, en in organisaties als het in Kiev gevestigde Projector Institute, dat als belangrijkste slogan heeft: ʻGlorie aan Oekraïne. We zullen winnen!’ Het resultaat is dat slecht nieuws niet meer bestaat. Journalisten worden voetsoldaten van de massale misleiding, slachtoffers van een nieuw soort stockholmsyndroom, waarin de journalistiek het tamme en gewillige public-relationsinstrument wordt van militaire strategieën.
Gezien de greep van ‘breaking news’ op mainstream-mediaplatforms is het niet verwonderlijk dat het tijdperk van de metaverse-oorlogen tot dusver geen dappere en excentrieke oorlogsjournalisten heeft voortgebracht van het kaliber van Martha Gellhorn, Robert Fisk, George Orwell, Ernie Pyle en Osip Mandelstam. Maar laten we even een ogenblik rust nemen. Misschien is de tijd van de heldhaftige eenzame oorlogsverslaggever, die de propaganda aanvecht en de boel op stelten zet, wel voorbij. Want er is ander ‘breaking news’: de metaverse-oorlogen beginnen de journalistiek te democratiseren. De tegendraadse ʻster’-journalisten uit het verleden worden in hun rol van reality checker vervangen door genetwerkte teams van bescheiden, minder bekende burgerjournalisten die dapper hun ter plaatse geschreven of gefilmde bijdragen naar de grotere mediaplatforms sturen. De onvoltooide oorlog die meer dan tien jaar geleden in Syrië uitbrak, heeft het kompas wellicht opnieuw ingesteld. Voor het eerst begon de burgerjournalistiek een verschil te maken.
Het is waar dat burgers die vanuit de frontlinies verslag uitbrengen geen conflicten kunnen beëindigen of vrede kunnen bewerkstelligen. Ze riskeren hun leven, maar ze kunnen het moorden niet stoppen en ook de helse vernietiging niet voorkomen. Burgerjournalisten doen iets anders. Figuren als Olga Tokariuk, Christopher Miller, Oz Katerji en Bel Trew ontmaskeren de decadente effecten van de breaking-news-journalistiek. Zij fungeren als poortwachters van de poortwachters. Het zijn ‘semiotische guerilla’s’ (Umberto Eco). Ze tonen en vertellen de dingen openhartig, van onderop. Ze doen alles wat ze kunnen om ervoor te zorgen dat de oorlog democratischer wordt gemediatiseerd: opener, minder als amusement, op angstaanjagender nuchtere manieren.
Denk aan de mondiale rol van de digitaal verbonden Syrische speur- en reddingsgroep, die bekendstaat als de Witte Helmen – vrijwilligers die alleen gewapend zijn met medische apparatuur en mobiele telefoons. Of denk aan het werk van het Syrische Observatorium voor de Mensenrechten en het Documentatiecentrum voor Schendingen, waarnemingsgroepen die hun rapporten betrekken van burgers ter plaatse. Het is aan hen te danken, en niet aan Fox News, Deutsche Welle, CBS News of de BBC, dat we een beter idee hebben van wat deze metaverse-oorlog met mensen en plaatsen heeft gedaan.
Ruim de helft van de vooroorlogse bevolking van Syrië van 22 miljoen mensen werd gedwongen hun huizen te ontvluchten. Er hebben massale luchtbombardementen op dichtbevolkte gebieden plaatsgevonden. Hele buurten en culturele plaatsen werden verwoest. Er werden clusterbommen gebruikt. Er waren aanvallen met chemische wapens. In belegerde steden heerste hongersnood. Er leven nu bijna zeven miljoen mensen buiten het land, als vluchtelingen of als statenloze asielzoekers. Er zijn een half miljoen doden gevallen, de meesten onder de burgerbevolking. Tienduizenden mensen werden gemarteld in door de regering beheerde gevangenissen. Mensen werden geslagen met metalen staven, plastic buizen en elektrische kabels. Er was sprake van ‘vliegende tapijten’ (waarbij slachtoffers met het gezicht naar boven werden vastgebonden op opvouwbare planken). Mensen werden verbrand met kokend water, of ondersteboven opgehangen, met de polsen op de rug gebonden. Er werden lichaamsdelen van gevangenen geamputeerd door artsen in opleiding, zonder verdoving. Er vonden genitale verminkingen en verkrachtingen plaats, en bloederige executies.
Door dergelijke gruwelen in onversneden vorm te verslaan, draagt de burgerjournalistiek bij aan de ‘denaturisering’ van de oorlog. De burgerjournalistiek doet veel meer dan een einde maken aan de oorlog als media-amusement in gecensureerde vorm. De oorlog in al zijn gruwelijkheid blijkt iets toevalligs, iets vermijdbaars, iets wat afgeschaft kan worden. Om ons te oriënteren moeten we ons wenden tot het klassieke werk The Invention of Peace (2000) van Michael Howard. Dat is een mooie uiteenzetting over de betekenis op de langere termijn van de vroegmoderne afwijzing van de oorlog als iets ʻnatuurlijks’. Door de geschiedenis heen, zo stelt hij, hebben de meeste menselijke samenlevingen de oorlog als vanzelfsprekend beschouwd, en het tot de basis van hun bestuurlijke en sociale structuren gemaakt. Pas in de achttiende eeuw werd de oorlog in het door oorlog geteisterde Europa beschouwd als een regelrechte ramp, een kwaad dat kon worden uitgebannen door een ʻverlichte’ sociale en politieke reorganisatie. Pas na de stormen van staal en de massale slachtingen van twee wereldoorlogen werd dit idee het verklaarde doel van de meeste territoriale staten. Maar zoals we weten, en vrezen, gaat de oorlog in de een of andere vorm onverminderd door. We leven in het tijdperk van nare metaverse-oorlogen.
Kunnen we over onze eigen schaduw heen springen? Is het mogelijk te ontsnappen aan de hel van toekomstige metaverse-oorlogen zoals in Syrië en Oekraïne? Wij kunnen de toekomst niet kennen, maar zoals ik voor het eerst probeerde uit te leggen in Reflections on Violence (1995) kunnen de geest en de instellingen van de democratie gebruikt worden om de denaturisering van de oorlog te versnellen, bijvoorbeeld door heersers en onderdanen zo nadrukkelijk mogelijk te waarschuwen dat de oorlog niet alleen de hel op aarde brengt, maar dat hij noch onverbiddelijk is, noch geworteld in de ‘menselijke natuur’. Begrepen als de publieke ontmaskering en beteugeling van heimelijke, willekeurige macht, in elke vorm, kan de democratie de honden van de oorlog afschrikken.
De democratie kan worden gebruikt om de oorlog te democratiseren. Zij kan de verspreiding van onorthodoxe verhalen en publieke veroordelingen van wreedheden bevorderen. Ze kan waarschuwen voor de potentieel suïcidale en milieuvernietigende gevolgen van de steeds kleiner wordende kloof tussen ʻnucleaire’ en ʻconventionele’ wapens als hypersonische raketten en vacuümbommen. Zij kan de publieke opinie er nogmaals aan herinneren dat burgers – en niet zozeer legers of staten – vandaag de dag de echte verliezers van gevechten zijn.
Maar de democratie kan meer doen dan leugens onderuithalen, hoogmoed bespotten, stiltes doorbreken en het vreselijke geweld van de oorlog zichtbaarder maken voor het publiek. Zij kan de burgers leren dat zij het recht hebben niet te hoeven lijden onder metaverse-oorlogen – dat hun afwijzing van de oorlog, in combinatie met het publieke bewustzijn van het chronische onvermogen van de oorlog om zijn verklaarde doelen te bereiken, samen de beste manier zijn om machtige leiders, die vastbesloten zijn om oorlogen te financieren en te voeren, ervan te overtuigen dat de oorlog in al zijn lelijkheid uiteindelijk toch niet nodig is, en dat de oorlog in de toekomst moet worden uitgebannen.
John Keane is hoogleraar politicologie aan de University of Sydney en het Wissenschaftszentrum Berlin. Zijn jongste boek is The Shortest History of Democracy (2022). Vertaling: Menno Grootveld